Column ‘Door Achterhoekse Ogen’ | De Gelderlander | zaterdag 23 februari 2013
Ik ben opgegroeid in een Achterhoeks dorp, in een buurt waar nooit over naoberschap werd gesproken. Het was er gewoon. Bij rouw en trouw, de naobers stonden er. Het was een zorgzaam systeem in de toen nog vrij gesloten samenleving van de jaren vijftig en zestig. Het waren de nadagen van een vroeger naoberschap in een nog veel geslotener samenleving. Ik hoorde daarover de verhalen van mijn grootouders. Zij vertelden ook over de tijd van hun ouders: nóg meer naoberschap. “Kijk, dát waren nog eens tijden”, zouden moderne naoberschapsideologen enthousiast roepen. Niet zelden echter verzuchtten mijn grootouders aan het slot van veel verhalen: “ja nów, ‘t was jô niet anders indertied”. En dat klonk dan niet zó enthousiast. Ouderen woonden in bij hun kinderen en kleinkinderen. Zeg maar, dat romantische grootgezin waar je nu af en toe ook van die fijne verhalen over leest. Mijn oma moest een ronduit ellendige strijd leveren om háár keuzes in haar leven waar te maken. De opvoeding van haar kinderen was in de ogen van oma’s schoonouders hún zaak. Zij bepaalden kerk en school: in orthodoxe richting! Geheel anders dan die welke mijn oma voorstond. De naobers zagen het als naoberplicht om mijn oma maar eens te komen overtuigen van haar ongelijk. Ja, mooie tijden waren dat. Mijn oma en opa waren in de jaren zestig maar wat blij dat ze, in zelfstandigheid, ‘bi-j Drees in de weide’ konden. Vaak benadrukkend dat ze dat hun ouders ook gegund zouden hebben. “En onszelf indertied”, voegde mijn oma daar dan fijntjes aan toe. Ik was een klein potje met grote oren.
In het artikel van afgelopen donderdag komt Wethouder Leo Scharenborg van Berkelland aan het woord. Hij vindt dat naoberschap de bezuinigingen in de zorg moeten opvangen en dat professionele zorg pas moet komen als naoberschap niet meer werkt. Zou meneer Scharenborg nooit naar zijn opa en oma hebben geluisterd toen hij zo’n jungsken was? Ik begrijp natuurlijk dat de centen krap zijn dezer dagen, maar daarom hoef je toch niet zo unverfroren terug te verlangen naar tijden die - Deo volente - nooit meer terug zullen keren? En nog wel onder het mom van ons - op zich - zo mooie noaberschap? Waarover volgende keer meer. Eerst effen krabben!