Column De Gelderlander | donderdag 14 december 2017
Veel moderner bijvoorbeeld dan in die winter van ‘62-‘63. Ik was toen acht en maakte drie maanden onafgebroken vorst mee. Met veel ongemakken uiteraard. We zaten zelfs even zonder kolen. De kolenboer kwam het persoonlijk aanzeggen, hij adviseerde een dikke trui en een paar dagen vroeg naar bed. Toch was de voortgang van het dagelijks leven amper een punt. Wat versnellingen lager kabbelde het rustig door. Zonder ‘delivery apocalypse’ of sneeuwinfarct. Zonder ‘bizarre’ kou, die er natuurlijk wel was maar nog gewoon ‘stevig’ heette. Hongerige otters vielen fietsers aan, auto’s reden over het IJsselmeer, de eilanden waren ‘van de buitenwereld afgesloten’, treinen liepen naar vermogen ontregeld ... Men trok één wenkbrauw op, ging door met ademen en wachtte af wanneer dit voorbij zou zijn.
Hoe anders is dat nu. Dit koutje ontstaat door hitte bedacht ik ineens: zo’n contrast waar de natuur vol mee zit. Het koudekoutje dat Nederland opliep komt door de oververhitte snelheid, precisie en punctualiteit waarmee we dit land inmiddels aan het organiseren zijn. We kunnen niet meer dat simpele tandje terug. Dat voelt heel kwetsbaar. Hopelijk blijft een ‘Winter-van-63’ uit!